This is the 2027th most frequent Dutch word.
dichtstbijzijnde
Nearest.
In this sentence, 'dichtstbijzijnde' also functions as an adjective, qualifying 'supermarkt' (supermarket), to specify proximity.
Ik ging naar de dichtstbijzijnde supermarkt om wat boodschappen te doen.
I went to the nearest supermarket to buy some groceries.
Here, 'dichtstbijzijnde' modifies 'ziekenhuis' (hospital) to denote the location that is geographically closest.
De taxichauffeur reed naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.
The taxi driver drove to the nearest hospital.
Here, 'dichtstbijzijnde' is used as an adjective modifying 'bushalte' (bus stop), indicating the one that is nearest.