eentjes

eentjes

"Ducklings."

Here, 'eentjes' is used as a diminutive form of 'eenden', meaning 'ducks', and it refers to small or young ducks.

Ik voerde de eentjes in de vijver.

I fed the ducklings in the pond.

In this case, 'eentjes' refers to the numeral 'ones' in the context of counting or scoring.

Gisteravond speelde ik tegen mijn vriend in schaken en won met allemaal eentjes.

Last night, I played against my friend in chess and won with all ones.

Here, 'eentjes' is used colloquially and affectionately as a diminutive for something small and appealing, in this case referring to stones.

Aan het strand vond ik een paar eentjes geschelpte stenen.

At the beach, I found some small shelled stones called 'eentjes'.